Gerrit Thomas Rietveld werd geboren in 1888 in Utrecht, waar hij tot 1964 heeft gewoond en gewerkt, en werd na de lagere school opgeleid tot meubelmaker in de meubelmakerij van zijn vader. In de werkplaats werden vooral klassieke meubels gemaakt en gerepareerd maar met de opkomst van de moderne woninginrichting werden ook ontwerpen voor moderne meubels gemaakt, bijvoorbeeld meubels voor architect Klaarhamer die Rietveld avondlessen had gegeven in meubelkunst, architectuur, kunst en literatuur. De meubels van Klaarhamer die hij toen hij ver genoeg was als meubelmaker ook zelf maakte, spraken de jonge Rietveld zeer aan en hij ging als zelfstandig meubelmaker ook moderne meubels maken in een eigen werkplaats in de Adriaan van Ostadelaan in Utrecht.

Hier ontstonden de meubels waarmee hij beroemd en meubelmaker van de Stijbeweging werd: de kinderstoel voor de familie Schelling, de Rood Blauwe Stoel, nog geheel symmetrisch en daarna de asymmetrische Berlijn- se Stoel. De stoelen waren ruimtelijke objecten die geen ruimte innamen maar in de ruimte stonden zodanig dat stoel en ruimte in elkaar overvloeiden. Ze waren samengesteld uit op zichzelf staande elementen die zich demonstratief van elkaar onderscheidden door hun eigen vorm en kleur.

Rietveld kreeg thuis een streng christelijke opvoeding. Toen hij op drie-en-twintig jarige leeftijd ging trouwen met de vijf jaar oudere Vrouwgien Hadders die van het zelfde geloof was trouwden ze in de kerk ten overstaan van de voorganger Klaarhamer, vader van de architect Klaarhamer die Riet- veld zijn leermeester noemde. Maar evenals deze zei Rietveld het geloof vaarwel en maakte zich een nieuwe levenshouding eigen. Zijn vrouw kon hem daarin niet volgen en bleef haar geloof trouw. In een nagelaten notitie omschreef Rietveld zijn levenshouding als volgt:

Door het gevoel ben ik kosmisch gebonden – ik voel me met het al verbonden, het nog ongevormde, tijdloze, onbegrensde al – dit is de zekerheid van m’n bestaan, m’n geloof, m’n vast vertrouwen, het één zijn met het al. Al het tijdelijke, het bestaande, begrensde dat me zou willen deren, valt bij deze eeuwigheid in het niet.

Toen hij nog bij zijn vader werkte had hij een bureau afgeleverd bij de advocaat Frits Schröder en daar zijn vrouw Truus ontmoet in hun patri- ciershuis in de Biltstraat in Utrecht. Truus Schröder voelde zich in het huis met de hoge vertrekken en de donkere meubels niet thuis. Omdat dit ook de huwelijksrelatie mede beïnvloedde stelde haar man voor één kamer in het huis zo te laten inrichten dat zij zich daarin helemaal thuis zou voelen. Hij had op dat moment, in 1921, te maken met de jonge Rietveld die de verbouwing en inrichting van een juwelierswinkel in Amsterdam had ont- worpen en stelde voor hem ook de inrichting van de kamer te laten maken. Rietveld voelde goed aan wat voor inrichting Truus Schröder wilde hebben en zorgde ervoor dat deze gemaakt werd en zij was er heel gelukkig mee.

In 1923 overleed Frits en moest Truus uitzien naar een eenvoudiger onder- komen voor haar en haar drie schoolgaande kinderen. Zij vroeg Rietveld haar daarbij te helpen en dat leidde er toe dat werd besloten een nieuw huis te bouwen op een overgebleven stukje grond aan de grens van de toenmalige uitbreiding van de stad Utrecht en de Johannapolder.

Truus wist hoe ze wilde wonen. Op de verdieping, op de begane grond vond ze onvrij, en zo dat de indeling van het huis haar vrij zou laten in de wijze van wonen. De indeling heeft ze samen met Rietveld bepaald in een liefdevolle harmonische samenwerking. Truus vertelde mij hierover: “De één zei wat de ander dacht”. Daarna ging Rietveld aan de slag met de uitwendige vorm en kwam al heel snel met een modelletje waar Truus nauwelijks aandacht aan besteedde. Het was een huis in de stijl van Berlage zoals ze toen meer gebouwd werden, bij voorbeeld in Haarlem door architect van Lochem, een bewonderaar van Berlage. Zij voelde zich onderschat. Zij had van de ontwerper van de opzienbarende nieuwe meubels meer verwacht. Truus heeft mij verteld dat Rietveld toen hij wegging zei: ”Ik denk dat ik nog wel iets anders kan maken”.

Korte tijd daarna kwam hij met “de eerste schets” van het huis zoals ze het gebouwd hebben - het huis dat in liefde en wederzijds respect is ontstaan en waarin Truus heeft gewoond van haar 35ste tot haar 95ste levensjaar, en Rietveld een aantal jaren met haar nadat zijn vrouw was gestorven. Het huis kon steeds gemakkelijk aangepast worden aan de gewijzigde levensomstandigheden.

Zoals de stoelen ruimtelijke objecten waren, samengesteld uit van elkaar onderscheiden delen met een eigen vorm, kleur en oppervlaktextuur zo is het huis dit ook en asymmetrisch als de Berlijnse Stoel. Het gaat bij beide om ruimte, die in de overgang van binnen naar buiten zo weinig mogelijk wordt begrensd. Rietveld werd van meubelmaker architect, daarin gesteund door Truus Schröder; architect voor wie ruimte het medium was van architectuur. Hij kon dat het duidelijks tot uitdrukking brengen in werken waarin de vorm van de begrenzingen, kolommen, wanden en vloeren in geringe mate werd bepaald door het gebruik of de constructie zoals naast het Rietveld Schröderhuis het Rietveld Paviljoen in het beeldenpark van het Kröller-Müller Museum in Otterlo dat hij in de film zelf ruimtekunst noemt.

Rietveld omschreef zijn manier van werken als architect als volgt:

Als we een deeltje van wat we geneigd zijn te noemen de algemene onbegrensde ruimte voor een bepaald doel hebben afgezonderd, afgepaald, begrensd en tegen bepaalde invloeden hebben geïsoleerd en op menselijke schaal gebracht, dan is er (als ’t goed is) een stukje, als werkelijkheid te beleven ruimte ontstaan – zo’n stukje ruimte is dan in ons menselijk stelsel opgenomen.

Truus Schröder heeft door haar afwijzende houding ten opzichte van het Berlagiaanse ontwerp waarschijnlijk Rietveld geïnspireerd als architect de draad van de ontwerpen van zijn revolutionaire stoelen op te pakken waardoor hij een architectonisch De Stijl-icoon heeft gebouwd. Zij was zijn muze. Rietveld vertelde mij eens dat hij wat hij had ontworpen eerst aan Truus Schröder liet zien voordat het de deur uit ging.

Voor haar 70ste verjaardag gaf Rietveld Truus het boekje The Small Miracle van Paul Gallico waarin hij schreef:

Ik zocht een boekje voor je Truusje; ’t eerste dat ik zag in een etalage trof me om de titel – ik weet niets van de schrijver of het onderwerp, maar de titel drukt voor mij precies uit, (nu ik je meer dan je halve leven ken) de grote waardering die ik heb voor je persoon en de eerlijke en innige levenshouding van je, vooral zoals je deze met nooit te blussen avontuurlijkheid toepast op je omgeving. Want zonder aanzien des persoons weet je in ieder The small miracle te ontdekken. Op jou toegepast lieve Truus, waarborgt het woordje small alleen de afwezigheid van persoonlijke overdrijving.