De reconstructie van het Rietveld Paviljoen in het beeldenpark van het Kröller-Müller Museum in Otterlo

Het gereconstrueerde Rietveld Paviljoen in Otterlo is een derde versie. Het eerste Paviljoen werd in 1955 gebouwd naar het ontwerp van architect Gerrit Rietveld in het Park Sonsbeek in Arnhem voor de tentoonstelling “Europese beeldhouwkunst in de open lucht”. Het paviljoen was bestemd voor het tentoonstellen van kleinere sculpturen.  Het is opgenomen in de catalogus van het volledige werk van Rietveld uitgegeven door het Centraal Museum in Utrecht in 1992 onder nr 481. Na afloop van de tentoonstelling werd het paviljoen volgens plan afgebroken en afgevoerd.  Al kort daarna ontstond bij een aantal mensen het besef dat hiermee een juweeltje van bouwkunst was verdwenen. Enkele architecten onder leiding van W. van Tijen en S.J. van den Embden stelden voor het paviljoen te herbouwen in het park van het Museum Kröller-Müller in Otterlo. Rietveld stemde daarmee in en heeft zelf samen met Truus Schröder de plaats bepaald. Kort daarna op 25 juni 1964 stierf hij plotseling in het Rietveld Schröder huis. Hij liet zijn atelier ontredderd achter. Hij had zich in 1961 geassocieerd met zijn medewerkers Van Dillen en Van Tricht omdat hij heel veel en ook grote opdrachten had en hij de continuïteit van het bureau veilig wilde stellen voor het geval hij zou overlijden. Ik werkte in die tijd als free-lancer voor Rietveld en hij heeft mij ook gevraagd tot de associatie toe te treden, maar ik heb dat niet gedaan omdat ik zelfstandig en onafhankelijk mijn eigen weg wilde gaan. Van Dillen en Van Tricht moesten met een aantal tekenaars alleen verder. Er was heel veel werk onderhanden. Het bejaardencentrum De Nudehof in Wageningen, de kerk De Hoeksteen in Uithoorn, de Gemeentespaarbank in Dedemsvaart, de Academie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, de Aula in Hoofddorp, het Sühnezeichen in Rotterdam, de sporthallen in Eindhoven en Vlaardingen en een aantal woonhuizen. Daarnaast moest ook het Paviljoen in Otterlo nog worden getekend. Dat werd aan Arnold Renes toebedeeld. Hij was de laatste tekenaar die Rietveld had aangenomen.

 

Arnold Renes had na zijn afstuderen aan de HTS in Den Bosch een tijdje gewerkt op het Schipholprojectbureau en was daarna in militaire dienst gegaan. Toen hij afzwaaide kon hij bij Rietveld gaan werken. Zijn vader kende Rietveld. Hij werkte bij de Amro bank in de Nobelstraat in Utrecht en hij zorgde ervoor dat het geld klaar lag dat Rietveld aan het eind van de maand kwam halen om zijn medewerkers te betalen. Zodoende hoefde hij niet in de rij te staan want dat vond Rietveld zonde van de tijd omdat hij dan liever iets ontwierp. De oude heer Renes vroeg bij één van deze gelegenheden of zijn zoon misschien bij hem zou kunnen werken wanneer hij uit militaire dienst zou komen. Rietveld die zeer hoffelijk was,  zei dat hij het een grote eer vond dat zijn zoon bij hem wilde werken. Hij kwam eind 1963 en werkte eerst met  Van Dillen en van Tricht aan werken waar zij mee bezig waren. Daarna moest hij aan de gang met het Paviljoen. Ik heb met Arnold Renes die nu gepensioneerd is gesproken en ik vroeg hem toen waarom uitgerekend hij, als onervaren tekenaar,  dit werk moest doen. Hij antwoordde mij dat het werk naar hem ging omdat hij de goedkoopste was. Hij was als laatste gekomen en verdiende het minst. Het was voor hem een moeilijke klus. Hij moest van een wegwerpgebouw dat al weggeworpen was, een permanent gebouw zien te maken dat er precies zo uitzag. Hoe het er uit had gezien moest hij afleiden van de foto’s die Jan Versnel had gemaakt want dat was het enige dat was overgebleven. Tekeningen waren niet te vinden. Hij moest op eigen houtje uitvinden hoe hij de klus moest klaren. Hij had nog nauwelijks enige ervaring en kon voor raad niet bij Van Dillen of Van Tricht aankloppen omdat die druk waren met andere werken. De enige waar hij mee kon overleggen was Johan Hulsman die aan een tekenbord in de buurt van hem stond. Hij heeft naar best vermogen het plan voor de herbouw uitgebreid getekend in plattegronden, doorsneden  en aanzichten op schaal 1 : 50 en een grote hoeveelheid details op schaal 1: 5 en op ware grootte. Hij hield zich hierbij nauwgezet aan wat hij zag op de foto’s van het Sonsbeekpaviljoen.  De maten leidde hij af van de B2 blokken waarvan de afmetingen bekend waren.

Het Sonsbeekpaviljoen en het Rietveld Paviljoen in het park van het Kröller-Müller Museum zijn beide gebouwd door de aannemer De Vries in Arnhem. Arnold Renes deed ook de begeleiding van de bouw van het paviljoen in de tweede versie. Hij ging hiervoor één maal per week naar de bouw. Toen het werk klaar was,  is hij nog een keer met Van Dillen gaan kijken. Van Dillen die in 1966 ie gestorven, was toen al zo ziek dat hij niet meer zelf kon autorijden.

 

Arnold Renes verliet in 1968 het bureau van Van Dillen en Van Tricht en kwam na wat omzwervingen in 1975 terecht bij de woningstichting Nijmegen  waar hij uiteindelijk hoofd van de technische dienst is geworden. De tekeningen die hij in 1963/1964 van het Paviljoen heeft gemaakt bevinden zich nu in het Archief van het NAI in Rotterdam. Het was voor hem een verrassing ze terug te zien,  met zijn ervaring met onderhoud bij zijn laatste werkgever zou hij verschillende constructies in het Paviljoen nu zeker anders tekenen.

 

Het paviljoen bestaat uit een stelsel van horizontale en verticale vlakken en lijnen; muurvlakken en dakvlakken, dakranden en kolommen. De texturen van deze onderdelen spelen in het beeld een belangrijke rol. De texturen worden bepaald door de keuze en de behandeling van de materialen. Omdat het om een vluchtig gebouw ging koos Rietveld de meest eenvoudige materialen. Hij maakte de wanden van B2 blokken. Dit zijn holle blokken van grindbeton. Het type dat hij gebruikte heeft drie holten die niet doorlopen over de hele hoogte van het blok. De bovenkant van het blok is voor het grootste deel dicht omdat anders bij het vermetselen de specie in de holten zou vallen. Deze vorm inspireerde Rietveld hier iets bijzonders mee te doen. Hij liet de blokken op hun kant vermetselen. Zodoende waren aan de ene kant de holten zichtbaar en aan de andere kant de dichte vlakken. Aan de dichte kant hakte hij volgens Arnold Renes met een kaphamer in bepaalde rechthoekige vlakken de dichte kant van de holten weg en zodoende ontstond de levendige textuur van de wandvlakken. De zijkanten van de wandvlakken werken in het totaalbeeld als lineaire elementen waarvan de textuur wordt bepaald door de profilering van de blokken.

Van de dakvlakken zijn de onderkanten en de zijkanten zichtbaar. Er zijn een hoog dakvlak en vier lage dakvlakken. Het hoge dakvlak wordt ondersteund door een staalconstructie. De zijkanten van de dakvlakken spelen in de totale compositie hun rol als strakke witte lijnen. De onderkanten bestaan uit houten balkenroosters met daarop rietplaten, z.g. Oosterhoutse Bouwplaten, een eerste primitieve vorm van geïsoleerd dakbeschot. De platen werden door Rietveld toentertijd veel toegepast voor dakbeschot van platte daken.  Ik heb voor Rietveld een lagere school gebouw in Badhoevedorp gebouwd en daar de platen ook toegepast.  Bij de latere restauratie van het gebouw heb ik de platen vervangen omdat ze zodanig waren aangetast dat het levensgevaarlijk was op het dak te lopen. De kolommen onder de lage dakvlakken zijn van hout. Alle houtwerk is “waaibomenhout”, inlands dennenhout met een beperkte duurzaamheid, ongeschaafd verwerkt en behandeld met kleurbeits.

Delen van de gemetselde wanden en van de rietvlakken zijn in kleur gesausd. De vloer van het Sonsbeekpaviljoen was een glad afgesmeerde betonvloer. Op de foto’s ziet het er naar uit dat de houten kolommen van de lage daken in de vloer waren ingestort, een constructie die het, zoals het bedoeld was,  wel een paar maanden zou uithouden.  Het dakvlak van het hoge dak lag op een zodanige hoogte dat de bovenkant niet correspondeerde met de voegen in het metselwerk en daardoor was het moeilijk de aansluiting van het dak op de gemetselde wanden waterdicht te krijgen. Voor het Sonsbeekpaviljoen zal toentertijd een geïmproviseerde oplossing  zijn bedacht die een korte tijd stand zou houden.

 

Arnold Renes heeft al deze zaken als gegeven beschouwd en naar best vermogen geprobeerd hiermee een gebouw te maken dat het een langere tijd zou kunnen uithouden en dat is in zekere zin gelukt. Maar er is in het geheel toch teveel  tijdelijkheid en improvisatie blijven hangen die na 44 jaar was uitgewerkt ondanks het feit dat er in die periode kapitalen zijn besteed aan het onderhoud.

 

Om met horizontale en verticale vlakken en kolommen een stabiel gebouw te kunnen maken is het nodig dat de vlakken en de verbindingen van de vlakken met elkaar en met de kolommen stijf zijn; onwrikbaar. Voor een gebouw dat maar een paar maanden stand hoeft te houden is dit misschien geen absolute voorwaarde, dat houdt de belasting door weer en wind wel even uit, maar voor een permanent gebouw is het wel een voorwaarde. De dakvlakken waren niet stijf. De dakbalken zijn met de randbalken verbonden met vijfduimers; 15 cm lange draadnagels. De dakbalken zijn nauwelijks met elkaar verbonden omdat de rietplaten die er op gespijkerd zijn niet stijf zijn. De kolommen zijn met de dakvlakken verbonden door middel van een pen aan de kolom die in de randbalken is ingelaten. Dit is ook een verbinding zonder stijfheid. Wat dit voor gevolgen kan hebben was te zien aan het vrijstaande lage deel van het paviljoen waarvan de kolommen schots en scheef stonden. Er is in het verleden  geprobeerd de dakbalken met de kolommen te verbinden met een ingelaten hoek van stalen kokerprofielen maar dat bleek een lapmiddel.

De verloederde tweede versie                                                                    Verticaal, maar nier meer te lood

De houten kolommen waren in Otterlo niet zoals in Sonsbeek in de betonvloer ingestort omdat overduidelijk is dat het deel dat in de beton zit door het water wat tussen het hout en de beton zal binnendringen snel zal verrotten. In het  herbouwde paviljoen is een metalen kokervormige voet gemaakt die aan het beton was verankerd waarin de onderkant van de kolom wass ingelaten. Maar omdat nu in de naad tussen de bovenkant van de koker en het hout van de kolom water binnendrong verrotten de onderkanten van de kolommen nu even hard. In het verleden zijn daarom al heel veel kolommen vervangen. Daarbij is geëxperimenteerd met  andere houtsoorten en een behandeling met lak in plaats van beits. Het vervangen van kolommen was een moeilijke operatie die met wrikken gepaard ging wat tot gevolg had dat de dakrand soms werd ontzet en niet meer strak en horizontaal liep.

Verrotte kolomvoeten                                                                                  Verrotte onderdorpels en kozijnstijlen

Op een aantal plaatsen zijn tussen of naast de kolommen glaskozijnen aanwezig. De onderdorpels van deze kozijnen staan op de vloer. Ze waren aan de onderkant gevat in een stalen U-profiel en hier gebeurde hetzelfde als in de kolomvoeten waardoor ook de dorpels verrotten.  Ook de kozijnstijlen vertoonden  houtrot waar ze op de onderdorpels aansluiten. De glaslatten lagen aan de buitenkant gelijk met de buitenkant van de randbalk van het dak en de kolommen. Aan de bovenkant drong water binnen tussen de naad tussen glaslat en randbalk en veroorzaakte ook hier houtrot.

 

De opstand van de dakvlakken is 40 mm. Er is niet geprobeerd binnen deze minimale maat nog enig afschot te maken naar het geringe aantal hemelwaterafvoeren. Dat was met de ruwe en ongelijke oppervlakte van de rietplaten ook niet goed mogelijk. Er is geprobeerd de dakvlakken zo goed mogelijk waterpas te maken maar dat is ook niet gelukt. Het is ook onmogelijk met dakleer geplakt op riet een glad waterpas dakvlak te maken waarvan het regenwater soepel wegloopt naar de afvoeren. Daarom bleef er op verschillende plaatsen water op het dak staan waardoor het dak ging doorbuigen en er nog meer water bleef staan. Om dat tegen te gaan is het hoge dak in het midden een aantal cm opgekrikt en zijn er in de lage daken op verschillende plaatsen een aantal  ronde gaten gemaakt om het water af te voeren. De stralen die wanneer het regende naar beneden kwamen op plaatsen waar dit niet de bedoeling was waren zeer hinderlijk.

Toen ik op het hoge dak liep voor de opname van het gebouw werd ik gewaarschuwd op te passen niet door de rietplaten te zakken.

 

Het metselwerk van het hoge dakvlak steekt boven het dakvlak uit. De aansluiting van het dakvlak op het metselwerk  was niet waterdicht wat tot gevolg had dat op het aansluitpunt het metselwerk altijd nat was. Verder was het metselwerk aan de bovenkant niet waterdicht afgedekt. Het metselwerk bovendaks was al eens een keer vernieuwd met B2 blokken die van de bouw waren overgebleven maar daarbij heeft men geen kans gezien de constructie zodanig te verbeteren dat de gebreken waren opgeheven. Het vocht in het metselwerk taste de rietplaten aan. Verder nestelden er kleine vogels en wespen in het riet wat het riet ook aantaste. De rietplaten waren op enkele plaatsen vervangen wat een zeer storend textuur- en kleurverschil  opgeleverde. Het bovendakse metselwerk was aan de buitenkant door de invloed van het vocht verkleurd en vuil en aan de dakkant weelderig begroeid met mos. Meerdere B2 blokken waren door weer en wind sterk aangetast.

Het water loopt niet meer weg                                                                   En soms naar binnen

Bij de lage daken ligt de buitenkant van het dakvlak gelijk met de buitenkant van het metselwerk maar de dakbalken lopen hier nog 20 cm door over het metselwerk heen. De balkeinden waren niet afgedekt en alleen beschermd door de kleurbeits. Een groot aantal waren dan ook zwaar door houtrot aangetast.

Weelderige mosculturen                                                                             Aangetaste balkkoppen

Het metselwerk is volgens Arnold Renes gemaakt van B2 blokken ven een mindere kwaliteit omdat deze ook zouden zijn gebruikt voor het Sonsbeekpaviljoen, misschien vanwege de tijdelijkheid. Het zag er met uitzondering van de delen bovendaks nog redelijk goed uit. Er waren een aantal beschadigingen die zijn veroorzaakt door een kunstwerk wat aan de wanden was opgehangen. Één wand van het hoge deel was van boven tot onder gescheurd. De scheur wordt naar boven toe wijder wat kan duiden op zetting in de fundering. Het metselwerk was niet gewapend. Het buiten de daken uitstekende metselwerk waarin zich ook een over de volle hoogte doorlopende  scheur bevond had bij een extreem sterke storm om kunnen vallen.

 

De vloer van het paviljoen die in Sonsbeek bestond uit glad afgesmeerde beton is  bij de herbouw  gemaakt van uitgewassen beton in vierkante platen en een aantal jaren geleden al eens in zijn geheel vernieuwd.

 

Al met al was het paviljoen niet meer zoals Rietveld het heeft bedoeld en voldeed het steeds minder aan de tekst in gouden letters op de steen die naast het paviljoen is geplaatst waarin wordt gesproken over een bouwwerk dat duidelijk maakt hoe architectuur in ons leven , verhelderend, zuiverend, bevrijdend en verblijdend kan werken. Het verhelderende, zuiverende en verblijdende was door de bouwkundige staat zeer vertroebeld.

 

Om het Rietveld Paviljoen te redden en in een zodanige staat te brengen dat het beeld weer helder en zuiver wordt en met normaal periodiek onderhoud in stand kan worden gehouden was een rigoureuze restauratie nodig. Een restauratie die vergelijkbaar is met de Aula in Hoofddorp die gebouwd is op de begraafplaats Wilgenhof en herbouwd is op de nieuwe begraafplaats Meerterpen.

Rigoureuze sloop                                                                                          Nieuwe fundering op verdichte vaste bodem

Daartoe is het bestaande paviljoen in zijn geheel afgebroken. Materialen die in een zodanige toestand verkeerden dat ze opnieuw gebruikt konden worden werden opgeslagen. Dit beperkte zich tot de stalen kolommen en balken, een deel van de houten dakbalken en stalen hulpconstructies en balkankers. De rest werd afgevoerd. Omdat we de betonvloer niet meer op het zand wilden storten maar wilden opleggen op een gemetselde fundering moest de gehele bouwput tot de onderkant van de fundering worden afgegraven waarbij bleek dat er onder de oorspronkelijke aanleg op zand nog een laag teelaarde aanwezig was.  Deze is verwijderd en vervangen door zand dat is verdicht waarmee een goede basis werd gevormd voor het nieuwe paviljoen. Hierop is een geheel nieuwe gemetselde fundering gemaakt voor de wanden van B2 blokken en de betonvloer. De oude vloer bestond uit vierkante platen stampbeton op zand op het maatstramien van 2,65 x 2,65 m die hier en daar verzakt waren waardoor er plassen op bleven staan. De naden tussen de platen waren zo breed dat de wielen van rolstoelen er in bleven steken. Het oppervlak van de platen bestond uit uitgewassen beton. De nieuwe vloer bestaat uit vrijdragende  geprefabriceerde betonplaten met een uitgewassen oppervlak die gelegd zijn met open voegen van 10 mm. De platen zijn 10 mm bol gemaakt zodat regenwater onmiddellijk afloopt naar de open voegen en wegloopt in de open ruimte onder de vloer. De B2 blokken voor het opgaande metselwerk worden niet meer geproduceerd omdat de oorspronkelijke fabrikant Bredero Beton niet meer bestaat.  De blokken zijn nieuw gemaakt in een speciaal vervaardigde stalen mal door MBI in een hoogwaardige kwaliteit beton die minder vocht opneemt dan de voorheen gebruikte blokken. Het metselwerk is nu gewapend met een rvs wapening om de twee lagen om vertikaal scheuren te verhinderen.  Het metselwerk is in tegenstelling tot de vorige versies aan de bovenzijde afgedekt met een bol laagje Spachteltriflex. De blokken hebben drie taps toelopende gaten Deze zijn  aan de wijde zijde open terwijl zich aan de andere zijde in de buitenste gaten nog een laagje betonmortel aanwezig is.  Bij het Sonsbeelpaviljoen had Rietveld zelf met een kaphamer in bepaalde vlakken dit laagje er uitgetikt en in andere vlakken het binnenste gat laten dichtzetten. Omdat de nieuwe blokken veel harder waren moesten in elk gat eerste rondom gaten geboord worden om het laagje er te kunnen uithakken. Voor de nieuwe dakbalken werd opnieuw inlands dennenhout gebruikt van het landgoed Twickel maar nu kunstmatig gedroogd en tegen aantasting geïmpregneerd.. De lange balken van het hoge dak werden in kleinere lengtes gebruikt voor de lage daken. In plaats van het  5cm dikke dakbeschot van Oosterhoutse Bouwplaten werd een sandwichconstructie gemaakt van dakbeschot van 19 mm underlayment op afschotregels op de dakbalken  en plafondplaten van riet dik 25 mm. Het dakbeschot werd naadloos afgedekt met Triflex kunststof dakbedekking.  De dakranden werden voorzien van een opstand gevormd met een houten lat bekleed met een strook APP dakbedekking Voor der afvoer van de lage daken werd een extra regenwaterafvoer toegevoegd.

Nieuwe afwaterende vloerelementen                                                        Dakranddetail

Om de kolommen onder de lage daken op een stijve manier te kunnen verbinden met de fundering en de randbalken van de daken zijn ze niet meer gemaakt van massief hout, maar van een stalen kern met een houten bekleding

Stalen kolomkernen                                                                                     Houten kolombekleding

Nieuwe balklagen                                                                                        Naadloze kunststof dakbedekking op afschot

In de twee vorige paviljoens waren drie wanden geschilderd  in wit, blauwgrijs en ròse. Mijn opdracht luidde het paviljoen te reconstrueren in de staat waarin het tweede paviljoen was gereconstrueerd, dus met de kleuren. Ik ben echter na ampel onderzoek tot de overtuiging gekomen dat Rietveld de kleuren heeft gekozen in relatie met de tentoonstelling waarvoor het paviljoen in Sonsbeek was bestemd. Het paviljoen is naar mijn mening een autonoom ruimtekunstwerk dat nu gebruikt wordt om wisselend beelden in te zetten en daar horen niet de kleuren in thuis die ooit gekoppeld waren aan een  bepaalde sculpturen tentoonstelling. Na indringende discussies hieromtrent met de opdrachtgever en medewerkers van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn de kleuren uiteindelijk niet opnieuw aangebracht.

Toen het werk gedaan was vroegen medewerkers van het museum mij of ik het paviljoen hoger had gemaakt. Dat was natuurlijk niet zo. De vorm is exact gelijk aan de vorige versie. Maar het lijkt anders omdat het paviljoen dat in zich zelf gekeerd was omdat het zich schaamde voor de desolate toestand waarin het verkeerde zich trots heeft opgericht.

Nieuw van buiten af                                                                                     Van een andere kant

Nieuw van binnen uit                                                                                  Nieuw van boven af

 

Publicaties:

Essay, Bert van Bommel, Het Rietveldpaviljoen bij het Kröller-Müller Museum, Over de voorgenomen reconstructie van 2010, SDU Uitgevers, Aflevering 9, december 2009, Nr 24

Tijdschrift Bouwwereld, 24/09/2010, jaargang 106, blz 6 t/m9, Rietveld herbouwd met nieuwe detaillering

Tijdschrift Architectuur NL, 09/2010, 65e jaargang, blz 6 t/m 9, Interview en Documentatie

Tijdschrift Kijk op Oost Nederland, Nr 193, november 2010, Rietveld-icoon op de Hoge Veluwe gerestaureerd, blz. 57 t/m 61

Stichting DOCOMOMO Nederland, eco mo mo, Nr 1, april 2010, Hoe duurzaam is modern erfgoed?

Stichting DOCOMOMO Nederland, reco mo mo, Nr 2, mei 2010, Hoe echt is namaak, hoe dierbaar het origineel?

Varvara Knyazeva, Tres Renacimientos de Pabellón Sonsbeek de Gerrit Rietveld, Masterscriptie, Dit e-mailadres wordt beschermd tegen spambots. JavaScript moet zijn geactiveerd om het te bekijken.

 

Film

"Volgens Rietveld", De reconstructie van het Rietveld-paviljoen, een film van Pieter Kiewiet de Jonge, duur 40 minuten gemaakt in 2010 in opdracht van de Rijksgebouwendienst. Trailer youtube

Pieter de Jonge: Dit e-mailadres wordt beschermd tegen spambots. JavaScript moet zijn geactiveerd om het te bekijken.